Verantwoording van adviesproces en besluitvorming
PROCES
De ingediende aanvragen staan centraal in het beoordelingsproces. Een goed evenwicht tussen de plannen voor de toekomst en de resultaten uit het verleden is een belangrijke factor. Wat is een aanvrager van plan en hoe verhoudt dat zich tot wat hij heeft gedaan? De manier waarop een aanvrager reflecteert op en leert van zijn eigen functioneren is daarbij van belang. Ambities en wensen worden altijd beoordeeld in de context van ervaringen en resultaten uit het recente verleden. Het vermogen om verband te leggen tussen deze twee is een belangrijke indicatie waarop de commissie kan beoordelen in hoeverre de ingediende plannen realistisch zijn.
Het Fonds Podiumkunsten heeft alle in behandeling genomen aanvragen inclusief bijlagen voorgelegd aan een deskundige adviescommissie. Het Fonds heeft informatie aangeleverd over de staat van dienst van de aanvrager. Bijzonderheden en eventuele kwantitatieve analyses ter ondersteuning van de beoordeling zijn aan de adviescommissie overlegd. Daarbij ging het onder meer om analyses met betrekking tot ondernemerschap en de bijdrage die de aanvrager levert aan spreiding van het aanbod over het land.
Er zijn adviescommissies voor de disciplines dans, muziek, muziektheater, theater en voor de categorie festivals en concoursen. De adviescommissies worden gevormd door inhoudelijk deskundige adviseurs. Deze zijn door het bestuur benoemd na een voorselectie door de onafhankelijke selectieadviescommissie van het Fonds. In een aantal gevallen zijn adviseurs toegevoegd om een evenwichtige samenstelling van de commissie te waarborgen. Daarbij speelt een rol dat een adviseur geen betrokkenheid bij een ingediende aanvraag mag hebben.
Elke commissie had een onafhankelijke voorzitter van buiten de sector. De voorzitters leidden de vergaderingen en bewaakten de zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces. Ze namen niet inhoudelijk deel aan de beraadslaging, maar waren er om de discussie te leiden en te structureren. De voorzitters zagen erop toe dat de beoordeling plaatsvond binnen de kaders van de regeling, en dan in de eerste plaats van de criteria uit de regeling en de toelichting daarop.
Alle aanvragen zijn zelfstandig beoordeeld. Er is dus geen sprake van een vergelijkend onderzoek, maar van een beoordeling waarin per aanvraag wordt gekeken in welke mate deze aan de criteria voldoet. Per criterium wordt een oordeel gegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van de in de toelichting op de regeling opgenomen waarderingen. Zo kan de artistieke kwaliteit worden gekwalificeerd als zeer goed, goed, ruim voldoende, voldoende, zwak of onvoldoende. Achteraf is gekeken of de beoordelingen onderling consistent waren. De centrale vraag was of gedurende het hele proces dezelfde maatstaven zijn gehanteerd. Als inconsistenties werden geconstateerd, heeft dit tot aanpassing van de waardering geleid. Vervolgens zijn de aanvragen geordend aan de hand van de waarderingen. Daarbij is gebruikgemaakt van cijfers die gekoppeld zijn aan de waardering per criterium.
De adviescommissies werden ondersteund door de secretarissen en andere leden van het Fondsbureau. Zij zagen erop toe dat de adviescommissies alle benodigde informatie kregen en ondersteunden de voorzitters. Om te waarborgen dat criteria op de juiste wijze en eenduidig werden geïnterpreteerd, is een gesystematiseerde werkwijze gehanteerd. Dit biedt de zekerheid dat de beoordeling van aanvragen op consequente en vergelijkbare wijze plaatsvindt. Er is door het Fonds uitdrukkelijk op toegezien dat bij de voorbereiding en besluitvorming niemand invloed kon hebben die een persoonlijk belang heeft bij de uitkomsten.
Het adviesproces vond op afstand van de bestuurder van het Fonds plaats. Deze was dus niet aanwezig bij vergaderingen. Het adviesproces is afgesloten met een bijeenkomst waarin de bestuurder met alle voorzitters heeft gesproken over het proces. Tijdens deze bijeenkomst hebben de voorzitters bevestigd dat het proces zorgvuldig en volgens de afspraken is verlopen. De uitkomsten van de vergaderingen zijn vervolgens door de bestuurder bestudeerd en gecontroleerd op consistentie, motivering en zorgvuldige totstandkoming. Op deze wijze is vastgesteld dat de adviezen een goede basis vormen voor de besluiten van het Fonds.
CRITERIA
Artistieke kwaliteit (producerende instellingen en festivals)
Bij het formuleren van een oordeel op kwaliteit is steeds onderscheid gemaakt tussen de artistieke kwaliteit van de voorstellingen of concerten in de afgelopen periode (het retrospectief) en de te verwachten kwaliteit van de voorstellingen en concerten in de subsidieperiode zoals beschreven in de aanvraag (het prospectief). Als er een verschil was tussen deze twee oordelen, heeft de commissie een eindoordeel geformuleerd op basis van de bevindingen over het retro- en prospectief. Daarbij was het uitgangspunt dat beide oordelen even zwaar wogen.
Bij het beoordelen van de kwaliteit in de afgelopen periode (retrospectief) is steeds onderscheid gemaakt tussen aanvragers die in de periode 2013-2016 een meerjarig subsidie hadden van het Fonds Podiumkunsten of van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en overige aanvragers. De eerste groep is intensief gevolgd door het Fonds of door de Raad voor Cultuur in het kader van de monitoring van de lopende subsidierelatie. Daarbij hebben aan het Fonds verbonden adviseurs voorstellingsbezoeken afgelegd, waarvan zij verslagen hebben gemaakt. Deze verslagen stonden ter beschikking van de adviescommissies en hebben als basis gediend voor het oordeel over de kwaliteit van de activiteiten in de afgelopen subsidieperiode. Bij de tweede groep is het oordeel over de artistieke kwaliteit primair gebaseerd op het door de aanvrager ingezonden materiaal (live-registraties, trailers, et cetera). In beide gevallen is aanvullend gebruikgemaakt van de eigen deskundigheid van commissieleden, die zij onder meer door concert- of voorstellingsbezoek hebben ontwikkeld.
Bijdrage aan de ontwikkeling van de podiumkunsten (festivals)
Dit criterium is alleen van toepassing op festivals en heeft betrekking op de bijdrage aan de ontwikkeling van het podiumkunstenaanbod. Om tot een oordeel te komen is gekeken in hoeverre er in de afgelopen periode een dergelijke bijdrage is geleverd en of de voorgelegde plannen aanleiding geven om een bijdrage in de toekomst te verwachten. De plannen staan centraal bij de beoordeling.
Ondernemerschap (producerende instellingen en festivals)
Bij de beoordeling van het ondernemerschap in het kader van de meerjarige regeling hanteert het Fonds een afstandelijke benadering. De beoordeling richt zich primair op de vraag of de aanvrager zich bewust is van de verschillende aspecten van het ondernemerschap, of de gemaakte keuzes logisch en samenhangend zijn en of aannemelijk is dat de beoogde resultaten worden gehaald. Daarbij wordt ook gekeken naar het getoonde ondernemerschap in het verleden (vooral in de periode 1 januari 2013 tot en met het moment van adviseren). Het verleden is niet apart beoordeeld, maar gaf een kader voor de beoordeling.
Bij het beoordelen van het ondernemerschap lag de nadruk op twee aspecten:
A: Bedrijfsvoering en financiering van de activiteiten: is de aanvrager financieel gezond? Hoe ontwikkelen inkomsten en uitgaven zich? Welke risico’s loopt een aanvrager en hoe gaat hij daarmee om?
B: Publieksbenadering: kent de aanvrager zijn publiek? Is het aannemelijk dat hij dat publiek zal weten te bereiken met de voorgenomen activiteiten?
Uitgangspunt is dat een aanvrager over de hele linie een helder en samenhangend verhaal moet hebben om de waardering ‘goed’ te krijgen. De waardering ‘zeer goed’ wordt alleen gegeven als de aanvrager op meerdere punten buitengewoon goed presteert.
Pluriformiteit (producerende instellingen en festivals)
Het oordeel over de pluriformiteit is een inhoudelijk oordeel. Uitgangspunt is steeds hoe het publiek naar het aanbod kijkt. Het gaat dus om voor het publiek relevante verschillen, niet om verschillen die kenners zien. Bij het beoordelen van de bijdrage aan de pluriformiteit is bij alle disciplines onderscheid gemaakt tussen soorten aanbod. Daarbij is steeds een beperkt aantal categorieën gehanteerd. Bijvoorbeeld ‘jeugdaanbod’ (deze categorie is gebruikt bij alle disciplines) of ‘teksttheater’ (bij theater). De categorieën uit de verschillende disciplines hebben ook als vertrekpunt gediend voor de festivals. Alle aanvragers zijn binnen deze indeling geplaatst op basis van het aanbod dat zij maken of tonen. Als een bepaald aanbod slechts beperkt in de vrije sector of in de Basisinfrastructuur voorkomt, leveren de betreffende aanvragen sowieso een bijdrage aan de pluriformiteit. Voor andere aanvragen geldt dit niet. Vervolgens is gekeken of een aanvrager zich anderszins onderscheidt van andere instellingen in zijn genre of discipline. Dit kan tot een hogere waardering leiden.
Geografische spreiding (producerende instellingen)
Voor het beoordelen van de geografische spreiding zijn twee aspecten bekeken: de plaats van waaruit de activiteiten worden georganiseerd (de standplaats) en de spreiding van de uitvoeringen van een aanvrager. Beide aspecten worden samengenomen in de waardering.
Bij de spreiding van de uitvoeringen is zowel gekeken naar de realisatie in de periode 2013-2015 als naar de toekomst. Dit geldt voor alle aanvragers, ongeacht of ze op dit moment gesubsidieerd zijn of niet. Er is onderscheid gemaakt tussen uitvoeringen in Amsterdam en in de rest van het land. De reden hiervoor is dat het aanbod in Amsterdam een veelvoud is van het aanbod buiten Amsterdam. Het geven van voorstellingen of concerten in Amsterdam draagt dus niet bij aan spreiding.
Er wordt gekeken naar de verdeling van uitvoeringen over de vijf regio’s (Noord, Oost, Zuid, West, Midden) plus de steden Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Naarmate de spreiding over het land gelijkmatiger is, is de waardering hoger. Daarbij wordt niet gekeken naar het aantal uitvoeringen (in absolute cijfers), maar naar het aandeel van de aanvrager in de totale output in een bepaalde regio.
Verder wordt gekeken naar de plaats van waaruit de aanvrager zijn activiteiten vormgeeft: de standplaats. Voorwaarde om van een standplaats te kunnen spreken is dat een aanvrager zijn activiteiten zowel voorbereidt als presenteert in de betreffende plaats. Er moet dus sprake zijn van een duidelijke verbinding met de omgeving. Er is daarbij onderscheid gemaakt tussen Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag (de zogeheten G4), Eindhoven, Groningen, Arnhem, Enschede en Maastricht (de zogeheten G9, minus de G4) en de rest van het land. Aanvullend is specifiek gekeken in hoeverre er sprake is van de aanwezigheid van andere, structureel gesubsidieerde aanbieders in de provincie.
Geografische spreiding (festivals)
Voor het beoordelen van de spreiding is bij festivals gekeken naar de plaats waar een festival plaatsvindt. Er is daarbij onderscheid gemaakt tussen Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag (de G4) en de rest van het land. Aanvullend is specifiek gekeken in hoeverre een festival plaatsvindt op een plek waar nagenoeg geen ander gesubsidieerd aanbod is.
Financiële bijdrage van provincie of gemeente (festivals)
Vertrekpunt hierbij is het in de aanvraag opgenomen bedrag dat is gevraagd aan lokale of provinciale overheden. Dit bedrag is vergeleken met de bijdrage in de periode 2013-2015. Een aanvrager kreeg de waardering ‘zeer goed’ als een bijdrage ten minste 300.000 euro of ten minste 30 procent van de totale lasten bedraagt. Bij een bijdrage van ten minste 30.000 euro is de waardering ‘ruim voldoende’ gegeven, mits die daarnaast ten minste 10 procent van de totale lasten betreft. In overige gevallen is de bijdrage als ‘neutraal’ aangemerkt.
Rangorde (producerende instellingen en festivals)
De aanvragen zijn op basis van de toegekende waardering op alle criteria in drie categorieën onderverdeeld:
a honoreren;
b honoreren voor zover het budget dat toelaat;
c niet honoreren.
Als instellingen gelijk eindigden en een nadere ordening noodzakelijk was, is door alle commissies een rangorde aangebracht op basis van de pluriformiteit. Daarbij was in de eerste plaats de hoogte van de waardering van de pluriformiteit bij de oorspronkelijke beoordeling leidend (bijdrage aan de pluriformiteit in het geheel van de sector). Indien nodig ging de commissie vervolgens over tot een beoordeling van de mate waarin de betreffende aanvrager zich onderscheidde van de te honoreren aanvragers. Dit geldt niet voor instellingen die op basis van hun score direct voor subsidie in aanmerking komen, en evenmin voor instellingen waarvan bij voorbaat duidelijk is dat ze niet voor subsidie in aanmerking komen.
De grens tussen a (honoreren) en b (honoreren voor zover het budget dat toelaat) is steeds getrokken boven de instelling die niet geheel kan worden gehonoreerd vanwege ontbreken van budget. In alle disciplines is er dus sprake van een a-categorie die geheel wordt gehonoreerd, een b-categorie die in beginsel wel voor subsidie in aanmerking komt, maar gelet op het budget niet kan worden gehonoreerd, en een c-categorie waarvan de waardering zo laag ligt dat de aanvraag ook bij voldoende budget wordt afgewezen. De eerste aanvraag in de b-categorie wordt gedeeltelijk gehonoreerd tot het budget op is. De aanvragen daaronder worden afgewezen vanwege het ontbreken van budget.
Talentontwikkeling
Voor de gehonoreerde aanvragen in de disciplines dans, muziek, muziektheater en theater was in totaal 1,1 miljoen beschikbaar voor een bijdrage in talentontwikkeling. De besluitvorming over de aanvragers is in twee stappen verlopen. Eerst gaf de commissie van de betreffende discipline een advies over de bijdrage talentontwikkeling. Daarbij is vooral gekeken naar de artistieke kwaliteit en de bijdrage aan de pluriformiteit. Relevante vragen waren: is duidelijk hoe makers worden geselecteerd? Is de kwaliteit van de activiteiten goed? Leveren de activiteiten een voldoende bijdrage aan het zelfstandig makerschap van de betrokkenen? Gaan de activiteiten naar verwachting een zinvolle bijdrage leveren aan de pluriformiteit van het podiumkunstenlandschap?
Omdat voor de bijdrage talentontwikkeling één integraal budget beschikbaar was voor de vier disciplines, is vervolgens een keuze gemaakt uit de aanvragen met een positief advies voor de bijdrage talentontwikkeling. Hiervoor is een afzonderlijke commissie samengesteld, waarin elke disciplinecommissie met een adviseur was vertegenwoordigd. Deze commissie heeft op basis van de adviezen van de disciplinecommissies een nadere keuze gemaakt. Daarbij is opnieuw gekeken naar de artistieke kwaliteit van de plannen en de mate waarin deze bijdragen aan de pluriformiteit van het podiumkunstlandschap in Nederland. Daarnaast achtte de commissie het van belang dat de maker zelf centraal staat in de plannen. Gekeken is in hoeverre de activiteiten konden bijdragen aan doorstroming naar een zelfstandige beroepspraktijk. Tot slot is rekening gehouden met de aanwezigheid van voorzieningen op het gebied van talentontwikkeling in de Basisinfrastructuur, zoals productiehuizen en producerende instellingen die op dit gebied een spilfunctie vervullen.
Uiteindelijk ontvangen veertien aanvragers een bijdrage talentontwikkeling. Het gaat om vijf instellingen op gebied van theater, drie muziek-, drie muziektheater- en drie dansinstellingen. In een aantal gevallen heeft de commissie een aangepast subsidiebedrag geadviseerd omdat niet alle activiteiten uit de aanvraag als subsidiabel werden beoordeeld of omdat de opgevoerde kosten uit de pas liepen met vergelijkbare aanvragen voor deze bijdrage. De overige aanvragen die van de disciplinecommissie een positief advies hebben gekregen, worden niet gehonoreerd.
De ingediende aanvragen staan centraal in het beoordelingsproces. Een goed evenwicht tussen de plannen voor de toekomst en de resultaten uit het verleden is een belangrijke factor. Wat is een aanvrager van plan en hoe verhoudt dat zich tot wat hij heeft gedaan? De manier waarop een aanvrager reflecteert op en leert van zijn eigen functioneren is daarbij van belang. Ambities en wensen worden altijd beoordeeld in de context van ervaringen en resultaten uit het recente verleden. Het vermogen om verband te leggen tussen deze twee is een belangrijke indicatie waarop de commissie kan beoordelen in hoeverre de ingediende plannen realistisch zijn.
Het Fonds Podiumkunsten heeft alle in behandeling genomen aanvragen inclusief bijlagen voorgelegd aan een deskundige adviescommissie. Het Fonds heeft informatie aangeleverd over de staat van dienst van de aanvrager. Bijzonderheden en eventuele kwantitatieve analyses ter ondersteuning van de beoordeling zijn aan de adviescommissie overlegd. Daarbij ging het onder meer om analyses met betrekking tot ondernemerschap en de bijdrage die de aanvrager levert aan spreiding van het aanbod over het land.
Er zijn adviescommissies voor de disciplines dans, muziek, muziektheater, theater en voor de categorie festivals en concoursen. De adviescommissies worden gevormd door inhoudelijk deskundige adviseurs. Deze zijn door het bestuur benoemd na een voorselectie door de onafhankelijke selectieadviescommissie van het Fonds. In een aantal gevallen zijn adviseurs toegevoegd om een evenwichtige samenstelling van de commissie te waarborgen. Daarbij speelt een rol dat een adviseur geen betrokkenheid bij een ingediende aanvraag mag hebben.
Elke commissie had een onafhankelijke voorzitter van buiten de sector. De voorzitters leidden de vergaderingen en bewaakten de zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces. Ze namen niet inhoudelijk deel aan de beraadslaging, maar waren er om de discussie te leiden en te structureren. De voorzitters zagen erop toe dat de beoordeling plaatsvond binnen de kaders van de regeling, en dan in de eerste plaats van de criteria uit de regeling en de toelichting daarop.
Alle aanvragen zijn zelfstandig beoordeeld. Er is dus geen sprake van een vergelijkend onderzoek, maar van een beoordeling waarin per aanvraag wordt gekeken in welke mate deze aan de criteria voldoet. Per criterium wordt een oordeel gegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van de in de toelichting op de regeling opgenomen waarderingen. Zo kan de artistieke kwaliteit worden gekwalificeerd als zeer goed, goed, ruim voldoende, voldoende, zwak of onvoldoende. Achteraf is gekeken of de beoordelingen onderling consistent waren. De centrale vraag was of gedurende het hele proces dezelfde maatstaven zijn gehanteerd. Als inconsistenties werden geconstateerd, heeft dit tot aanpassing van de waardering geleid. Vervolgens zijn de aanvragen geordend aan de hand van de waarderingen. Daarbij is gebruikgemaakt van cijfers die gekoppeld zijn aan de waardering per criterium.
De adviescommissies werden ondersteund door de secretarissen en andere leden van het Fondsbureau. Zij zagen erop toe dat de adviescommissies alle benodigde informatie kregen en ondersteunden de voorzitters. Om te waarborgen dat criteria op de juiste wijze en eenduidig werden geïnterpreteerd, is een gesystematiseerde werkwijze gehanteerd. Dit biedt de zekerheid dat de beoordeling van aanvragen op consequente en vergelijkbare wijze plaatsvindt. Er is door het Fonds uitdrukkelijk op toegezien dat bij de voorbereiding en besluitvorming niemand invloed kon hebben die een persoonlijk belang heeft bij de uitkomsten.
Het adviesproces vond op afstand van de bestuurder van het Fonds plaats. Deze was dus niet aanwezig bij vergaderingen. Het adviesproces is afgesloten met een bijeenkomst waarin de bestuurder met alle voorzitters heeft gesproken over het proces. Tijdens deze bijeenkomst hebben de voorzitters bevestigd dat het proces zorgvuldig en volgens de afspraken is verlopen. De uitkomsten van de vergaderingen zijn vervolgens door de bestuurder bestudeerd en gecontroleerd op consistentie, motivering en zorgvuldige totstandkoming. Op deze wijze is vastgesteld dat de adviezen een goede basis vormen voor de besluiten van het Fonds.
CRITERIA
Artistieke kwaliteit (producerende instellingen en festivals)
Bij het formuleren van een oordeel op kwaliteit is steeds onderscheid gemaakt tussen de artistieke kwaliteit van de voorstellingen of concerten in de afgelopen periode (het retrospectief) en de te verwachten kwaliteit van de voorstellingen en concerten in de subsidieperiode zoals beschreven in de aanvraag (het prospectief). Als er een verschil was tussen deze twee oordelen, heeft de commissie een eindoordeel geformuleerd op basis van de bevindingen over het retro- en prospectief. Daarbij was het uitgangspunt dat beide oordelen even zwaar wogen.
Bij het beoordelen van de kwaliteit in de afgelopen periode (retrospectief) is steeds onderscheid gemaakt tussen aanvragers die in de periode 2013-2016 een meerjarig subsidie hadden van het Fonds Podiumkunsten of van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en overige aanvragers. De eerste groep is intensief gevolgd door het Fonds of door de Raad voor Cultuur in het kader van de monitoring van de lopende subsidierelatie. Daarbij hebben aan het Fonds verbonden adviseurs voorstellingsbezoeken afgelegd, waarvan zij verslagen hebben gemaakt. Deze verslagen stonden ter beschikking van de adviescommissies en hebben als basis gediend voor het oordeel over de kwaliteit van de activiteiten in de afgelopen subsidieperiode. Bij de tweede groep is het oordeel over de artistieke kwaliteit primair gebaseerd op het door de aanvrager ingezonden materiaal (live-registraties, trailers, et cetera). In beide gevallen is aanvullend gebruikgemaakt van de eigen deskundigheid van commissieleden, die zij onder meer door concert- of voorstellingsbezoek hebben ontwikkeld.
Bijdrage aan de ontwikkeling van de podiumkunsten (festivals)
Dit criterium is alleen van toepassing op festivals en heeft betrekking op de bijdrage aan de ontwikkeling van het podiumkunstenaanbod. Om tot een oordeel te komen is gekeken in hoeverre er in de afgelopen periode een dergelijke bijdrage is geleverd en of de voorgelegde plannen aanleiding geven om een bijdrage in de toekomst te verwachten. De plannen staan centraal bij de beoordeling.
Ondernemerschap (producerende instellingen en festivals)
Bij de beoordeling van het ondernemerschap in het kader van de meerjarige regeling hanteert het Fonds een afstandelijke benadering. De beoordeling richt zich primair op de vraag of de aanvrager zich bewust is van de verschillende aspecten van het ondernemerschap, of de gemaakte keuzes logisch en samenhangend zijn en of aannemelijk is dat de beoogde resultaten worden gehaald. Daarbij wordt ook gekeken naar het getoonde ondernemerschap in het verleden (vooral in de periode 1 januari 2013 tot en met het moment van adviseren). Het verleden is niet apart beoordeeld, maar gaf een kader voor de beoordeling.
Bij het beoordelen van het ondernemerschap lag de nadruk op twee aspecten:
A: Bedrijfsvoering en financiering van de activiteiten: is de aanvrager financieel gezond? Hoe ontwikkelen inkomsten en uitgaven zich? Welke risico’s loopt een aanvrager en hoe gaat hij daarmee om?
B: Publieksbenadering: kent de aanvrager zijn publiek? Is het aannemelijk dat hij dat publiek zal weten te bereiken met de voorgenomen activiteiten?
Uitgangspunt is dat een aanvrager over de hele linie een helder en samenhangend verhaal moet hebben om de waardering ‘goed’ te krijgen. De waardering ‘zeer goed’ wordt alleen gegeven als de aanvrager op meerdere punten buitengewoon goed presteert.
Pluriformiteit (producerende instellingen en festivals)
Het oordeel over de pluriformiteit is een inhoudelijk oordeel. Uitgangspunt is steeds hoe het publiek naar het aanbod kijkt. Het gaat dus om voor het publiek relevante verschillen, niet om verschillen die kenners zien. Bij het beoordelen van de bijdrage aan de pluriformiteit is bij alle disciplines onderscheid gemaakt tussen soorten aanbod. Daarbij is steeds een beperkt aantal categorieën gehanteerd. Bijvoorbeeld ‘jeugdaanbod’ (deze categorie is gebruikt bij alle disciplines) of ‘teksttheater’ (bij theater). De categorieën uit de verschillende disciplines hebben ook als vertrekpunt gediend voor de festivals. Alle aanvragers zijn binnen deze indeling geplaatst op basis van het aanbod dat zij maken of tonen. Als een bepaald aanbod slechts beperkt in de vrije sector of in de Basisinfrastructuur voorkomt, leveren de betreffende aanvragen sowieso een bijdrage aan de pluriformiteit. Voor andere aanvragen geldt dit niet. Vervolgens is gekeken of een aanvrager zich anderszins onderscheidt van andere instellingen in zijn genre of discipline. Dit kan tot een hogere waardering leiden.
Geografische spreiding (producerende instellingen)
Voor het beoordelen van de geografische spreiding zijn twee aspecten bekeken: de plaats van waaruit de activiteiten worden georganiseerd (de standplaats) en de spreiding van de uitvoeringen van een aanvrager. Beide aspecten worden samengenomen in de waardering.
Bij de spreiding van de uitvoeringen is zowel gekeken naar de realisatie in de periode 2013-2015 als naar de toekomst. Dit geldt voor alle aanvragers, ongeacht of ze op dit moment gesubsidieerd zijn of niet. Er is onderscheid gemaakt tussen uitvoeringen in Amsterdam en in de rest van het land. De reden hiervoor is dat het aanbod in Amsterdam een veelvoud is van het aanbod buiten Amsterdam. Het geven van voorstellingen of concerten in Amsterdam draagt dus niet bij aan spreiding.
Er wordt gekeken naar de verdeling van uitvoeringen over de vijf regio’s (Noord, Oost, Zuid, West, Midden) plus de steden Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Naarmate de spreiding over het land gelijkmatiger is, is de waardering hoger. Daarbij wordt niet gekeken naar het aantal uitvoeringen (in absolute cijfers), maar naar het aandeel van de aanvrager in de totale output in een bepaalde regio.
Verder wordt gekeken naar de plaats van waaruit de aanvrager zijn activiteiten vormgeeft: de standplaats. Voorwaarde om van een standplaats te kunnen spreken is dat een aanvrager zijn activiteiten zowel voorbereidt als presenteert in de betreffende plaats. Er moet dus sprake zijn van een duidelijke verbinding met de omgeving. Er is daarbij onderscheid gemaakt tussen Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag (de zogeheten G4), Eindhoven, Groningen, Arnhem, Enschede en Maastricht (de zogeheten G9, minus de G4) en de rest van het land. Aanvullend is specifiek gekeken in hoeverre er sprake is van de aanwezigheid van andere, structureel gesubsidieerde aanbieders in de provincie.
Geografische spreiding (festivals)
Voor het beoordelen van de spreiding is bij festivals gekeken naar de plaats waar een festival plaatsvindt. Er is daarbij onderscheid gemaakt tussen Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag (de G4) en de rest van het land. Aanvullend is specifiek gekeken in hoeverre een festival plaatsvindt op een plek waar nagenoeg geen ander gesubsidieerd aanbod is.
Financiële bijdrage van provincie of gemeente (festivals)
Vertrekpunt hierbij is het in de aanvraag opgenomen bedrag dat is gevraagd aan lokale of provinciale overheden. Dit bedrag is vergeleken met de bijdrage in de periode 2013-2015. Een aanvrager kreeg de waardering ‘zeer goed’ als een bijdrage ten minste 300.000 euro of ten minste 30 procent van de totale lasten bedraagt. Bij een bijdrage van ten minste 30.000 euro is de waardering ‘ruim voldoende’ gegeven, mits die daarnaast ten minste 10 procent van de totale lasten betreft. In overige gevallen is de bijdrage als ‘neutraal’ aangemerkt.
Rangorde (producerende instellingen en festivals)
De aanvragen zijn op basis van de toegekende waardering op alle criteria in drie categorieën onderverdeeld:
a honoreren;
b honoreren voor zover het budget dat toelaat;
c niet honoreren.
Als instellingen gelijk eindigden en een nadere ordening noodzakelijk was, is door alle commissies een rangorde aangebracht op basis van de pluriformiteit. Daarbij was in de eerste plaats de hoogte van de waardering van de pluriformiteit bij de oorspronkelijke beoordeling leidend (bijdrage aan de pluriformiteit in het geheel van de sector). Indien nodig ging de commissie vervolgens over tot een beoordeling van de mate waarin de betreffende aanvrager zich onderscheidde van de te honoreren aanvragers. Dit geldt niet voor instellingen die op basis van hun score direct voor subsidie in aanmerking komen, en evenmin voor instellingen waarvan bij voorbaat duidelijk is dat ze niet voor subsidie in aanmerking komen.
De grens tussen a (honoreren) en b (honoreren voor zover het budget dat toelaat) is steeds getrokken boven de instelling die niet geheel kan worden gehonoreerd vanwege ontbreken van budget. In alle disciplines is er dus sprake van een a-categorie die geheel wordt gehonoreerd, een b-categorie die in beginsel wel voor subsidie in aanmerking komt, maar gelet op het budget niet kan worden gehonoreerd, en een c-categorie waarvan de waardering zo laag ligt dat de aanvraag ook bij voldoende budget wordt afgewezen. De eerste aanvraag in de b-categorie wordt gedeeltelijk gehonoreerd tot het budget op is. De aanvragen daaronder worden afgewezen vanwege het ontbreken van budget.
Talentontwikkeling
Voor de gehonoreerde aanvragen in de disciplines dans, muziek, muziektheater en theater was in totaal 1,1 miljoen beschikbaar voor een bijdrage in talentontwikkeling. De besluitvorming over de aanvragers is in twee stappen verlopen. Eerst gaf de commissie van de betreffende discipline een advies over de bijdrage talentontwikkeling. Daarbij is vooral gekeken naar de artistieke kwaliteit en de bijdrage aan de pluriformiteit. Relevante vragen waren: is duidelijk hoe makers worden geselecteerd? Is de kwaliteit van de activiteiten goed? Leveren de activiteiten een voldoende bijdrage aan het zelfstandig makerschap van de betrokkenen? Gaan de activiteiten naar verwachting een zinvolle bijdrage leveren aan de pluriformiteit van het podiumkunstenlandschap?
Omdat voor de bijdrage talentontwikkeling één integraal budget beschikbaar was voor de vier disciplines, is vervolgens een keuze gemaakt uit de aanvragen met een positief advies voor de bijdrage talentontwikkeling. Hiervoor is een afzonderlijke commissie samengesteld, waarin elke disciplinecommissie met een adviseur was vertegenwoordigd. Deze commissie heeft op basis van de adviezen van de disciplinecommissies een nadere keuze gemaakt. Daarbij is opnieuw gekeken naar de artistieke kwaliteit van de plannen en de mate waarin deze bijdragen aan de pluriformiteit van het podiumkunstlandschap in Nederland. Daarnaast achtte de commissie het van belang dat de maker zelf centraal staat in de plannen. Gekeken is in hoeverre de activiteiten konden bijdragen aan doorstroming naar een zelfstandige beroepspraktijk. Tot slot is rekening gehouden met de aanwezigheid van voorzieningen op het gebied van talentontwikkeling in de Basisinfrastructuur, zoals productiehuizen en producerende instellingen die op dit gebied een spilfunctie vervullen.
Uiteindelijk ontvangen veertien aanvragers een bijdrage talentontwikkeling. Het gaat om vijf instellingen op gebied van theater, drie muziek-, drie muziektheater- en drie dansinstellingen. In een aantal gevallen heeft de commissie een aangepast subsidiebedrag geadviseerd omdat niet alle activiteiten uit de aanvraag als subsidiabel werden beoordeeld of omdat de opgevoerde kosten uit de pas liepen met vergelijkbare aanvragen voor deze bijdrage. De overige aanvragen die van de disciplinecommissie een positief advies hebben gekregen, worden niet gehonoreerd.