Voorwoord Henriëtte Post
Binnen de Nederlandse context is het allang de gewoonste zaak van de wereld maar internationaal bezien is het dat allerminst. In de internationale kunstwereld is het nog steeds uitzonderlijk dat deskundigen, vaak vakbroeders, subsidieaanvragen aan de hand van criteria beoordelen en feitelijk bepalen hoe de subsidies worden verdeeld, zonder inmenging van buitenaf. Het op deze manier ruim baan geven aan de ambities van makers verklaart mede de enorme verscheidenheid van het podiumkunstenaanbod op de vele kleine en middelgrote podia in ons land.
Die veelzijdigheid is zwaar onder druk komen te staan sinds in 2012 het beschikbare budget van het Fonds Podiumkunsten met 30 procent is verlaagd. Die situatie noopte vier jaar geleden tot een aantal ingrijpende wijzigingen in de subsidiëring, waaronder de introductie van normbedragen voor de subsidies. Daarmee kwam een einde aan de scheve verdeling van subsidies, die historisch verklaarbaar waren maar ook steeds moeilijker te verdedigen. Dat leidde in veel gevallen tot aanzienlijk lagere subsidies maar zorgde er ook voor dat een minimum aan pluriformiteit in het aanbod kon worden gewaarborgd.
Die situatie is ongewijzigd gebleven. Met vrijwel hetzelfde aantal subsidie-aanvragen en hetzelfde, veel lagere, budget moeten opnieuw buitengewoon scherpe en moeilijke keuzen worden gemaakt. De grondslag voor die keuzen is en blijft het intersubjectieve oordeel van deskundigen over de vraag welke aanvragen het beste voldoen aan de criteria van de regeling. Dat beoordelingsproces is met strikte waarborgen omkleed vanuit het besef dat er alleen draagvlak kan zijn voor de gemaakte keuzen als dat proces eerlijk, rechtmatig en transparant verloopt.
Voor deze ronde zijn 212 aanvragen ingediend. Het beschikbare budget is ruim twee keer overvraagd (zelfs vier keer bij de festivals, waar ook het verschil tussen het aantal aanvragen en toekenningen veruit het grootst is), cijfers die overigens niet opvallend afwijken van vier jaar geleden. Van de 212 aanvragen zijn er 84 gehonoreerd.
De uitslag is niet een top-100 van podiumkunstinstellingen in Nederland. De uitslag zegt alleen wie van de aanvragers het beste voldoen aan de vier criteria van de regeling meerjarige activiteitensubsidies: artistieke kwaliteit, ondernemerschap, pluriformiteit en geografische spreiding. Voor festivals en concoursen geldt nog een vijfde criterium: bijdrage aan de ontwikkeling van de podiumkunsten. Niet meer, niet minder. Bovendien gaat het om een meerjarige subsidie. Dat impliceert dat de aanvrager een artistieke en bedrijfsmatige visie voor de middellange termijn heeft die het projectmatig werken verre overstijgt en die overtuigend en realistisch is.
Die veelzijdigheid is zwaar onder druk komen te staan sinds in 2012 het beschikbare budget van het Fonds Podiumkunsten met 30 procent is verlaagd. Die situatie noopte vier jaar geleden tot een aantal ingrijpende wijzigingen in de subsidiëring, waaronder de introductie van normbedragen voor de subsidies. Daarmee kwam een einde aan de scheve verdeling van subsidies, die historisch verklaarbaar waren maar ook steeds moeilijker te verdedigen. Dat leidde in veel gevallen tot aanzienlijk lagere subsidies maar zorgde er ook voor dat een minimum aan pluriformiteit in het aanbod kon worden gewaarborgd.
Die situatie is ongewijzigd gebleven. Met vrijwel hetzelfde aantal subsidie-aanvragen en hetzelfde, veel lagere, budget moeten opnieuw buitengewoon scherpe en moeilijke keuzen worden gemaakt. De grondslag voor die keuzen is en blijft het intersubjectieve oordeel van deskundigen over de vraag welke aanvragen het beste voldoen aan de criteria van de regeling. Dat beoordelingsproces is met strikte waarborgen omkleed vanuit het besef dat er alleen draagvlak kan zijn voor de gemaakte keuzen als dat proces eerlijk, rechtmatig en transparant verloopt.
Voor deze ronde zijn 212 aanvragen ingediend. Het beschikbare budget is ruim twee keer overvraagd (zelfs vier keer bij de festivals, waar ook het verschil tussen het aantal aanvragen en toekenningen veruit het grootst is), cijfers die overigens niet opvallend afwijken van vier jaar geleden. Van de 212 aanvragen zijn er 84 gehonoreerd.
De uitslag is niet een top-100 van podiumkunstinstellingen in Nederland. De uitslag zegt alleen wie van de aanvragers het beste voldoen aan de vier criteria van de regeling meerjarige activiteitensubsidies: artistieke kwaliteit, ondernemerschap, pluriformiteit en geografische spreiding. Voor festivals en concoursen geldt nog een vijfde criterium: bijdrage aan de ontwikkeling van de podiumkunsten. Niet meer, niet minder. Bovendien gaat het om een meerjarige subsidie. Dat impliceert dat de aanvrager een artistieke en bedrijfsmatige visie voor de middellange termijn heeft die het projectmatig werken verre overstijgt en die overtuigend en realistisch is.
Normbedragen
Het Fonds Podiumkunsten heeft zichzelf de vraag gesteld of de normbedragen (dat zijn bedragen per uitvoering waarmee de subsidiehoogte wordt berekenend) zouden moeten worden verhoogd. Dat zou neerkomen op meer subsidie voor minder instellingen. Op zichzelf is daar wel aanleiding voor (goed werkgeverschap, betere arbeidsvoorwaarden), maar het Fonds heeft daartoe uiteindelijk niet besloten. We hebben opnieuw prioriteit gegeven aan de veelkleurigheid van het aanbod. We zouden onherstelbaar afbreuk doen aan de diversiteit van stijlen, disciplines, manieren van werken als we de normbedragen hadden verhoogd. Bovendien is de vermogenspositie van de instellingen in de afgelopen jaren met gemiddeld 8 procent verbeterd, zij het dat de verschillen tussen de afzonderlijke instellingen en tussen disciplines soms groot zijn. Kennelijk slagen sommige er beter in hun bedrijfsvoering op orde te brengen of te houden dan andere. In zijn algemeenheid zijn de verflagen dus iets minder dun geworden dan we vier jaar geleden vreesden.
Doorstroming
Het Fonds Podiumkunsten ziet het als zijn taak te waken over de dynamiek, doorstroming en innovatie in de sector, een taak waarmee het zich onderscheidt van de Basisinfrastructuur (BIS). Doorstroming is noodzakelijk om de aantrekkingskracht van de podiumkunsten ook voor de toekomst zeker te stellen. Dit betekent niet dat wie eerder een meerjarig subsidie ontving op voorhand ‘verdacht’ is, of omgekeerd, een voorsprong heeft op wie voor het eerst aanvraagt. Wat wordt beoordeeld zijn geen reputaties maar plannen en alle plannen, van wie dan ook, worden langs dezelfde meetlat gelegd en op dezelfde wijze op hun realiteitsgehalte beoordeeld.
Het resultaat laat een vrij forse doorstroming zien, die aanzienlijk hoger is dan vier jaar geleden. Van de 84 instellingen die subsidie ontvangen, zijn er maar liefst 28 nieuw en 56 van wie de meerjarige subsidie wordt gecontinueerd. 23 instellingen keren niet terug. De reden hiervan kan zijn dat verschillende nieuwkomers vier jaar geleden werden afgeschrikt door de verwachte moordende concurrentie –40 procent minder budget voor de meerjarenregeling en veel meer aanvragen door de ‘overloop’ uit de BIS– en dat nu als het ware een inhaalslag wordt gemaakt. Zeker is dat vrijwel alle nieuwkomers in de afgelopen jaren een trackrecord hebben opgebouwd met projectsubsidies van het Fonds. Die subsidie heeft hen in staat gesteld zich te ontwikkelen en het nu op te nemen tegen de meer gevestigde namen. Het Fonds heeft er vier jaar geleden bij de bezuinigingen juist om deze reden voor gekozen om de projectsubsidies relatief te ontzien, om ervoor te zorgen dat de doorstroming ook in de toekomst gewaarborgd zou blijven.
Het resultaat laat een vrij forse doorstroming zien, die aanzienlijk hoger is dan vier jaar geleden. Van de 84 instellingen die subsidie ontvangen, zijn er maar liefst 28 nieuw en 56 van wie de meerjarige subsidie wordt gecontinueerd. 23 instellingen keren niet terug. De reden hiervan kan zijn dat verschillende nieuwkomers vier jaar geleden werden afgeschrikt door de verwachte moordende concurrentie –40 procent minder budget voor de meerjarenregeling en veel meer aanvragen door de ‘overloop’ uit de BIS– en dat nu als het ware een inhaalslag wordt gemaakt. Zeker is dat vrijwel alle nieuwkomers in de afgelopen jaren een trackrecord hebben opgebouwd met projectsubsidies van het Fonds. Die subsidie heeft hen in staat gesteld zich te ontwikkelen en het nu op te nemen tegen de meer gevestigde namen. Het Fonds heeft er vier jaar geleden bij de bezuinigingen juist om deze reden voor gekozen om de projectsubsidies relatief te ontzien, om ervoor te zorgen dat de doorstroming ook in de toekomst gewaarborgd zou blijven.
De rangorde in categorieën
Alle aanvragen zijn per discipline door de betreffende commissie in een rangorde geplaatst. De aanvragen worden gehonoreerd volgens deze rangorde. Beginnend met de hoogste in de rangorde, tot en met de aanvraag die nog in zijn geheel kan worden gefinancierd met het beschikbare budget (de a-categorie). De eerst volgende in de rangorde kan, in de meeste gevallen, slechts voor een deel worden gehonoreerd, door deze aanvraag loopt de zogenaamde zaaglijn. Daaronder bevinden zich de aanvragen die in verschillende maar tenminste in voldoende mate aan de criteria voldoen om in beginsel voor subsidie in aanmerking te komen (de b-categorie). Hier staat nadrukkelijk ‘in beginsel’, omdat er niet uit geconcludeerd mag worden dat in een ideale wereld de gehele b-categorie eigenlijk gesubsidieerd had moeten worden. Want dan spelen er ook andere factoren een rol, zoals een goede balans tussen aanbod en afname. De c-categorie wordt gevormd door aanvragen die onvoldoende aan de criteria van de meerjarige regeling voldoen om een subsidie te rechtvaardigen. Omdat alle disciplines een verschillend subsidieplafond kennen, kan het zijn dat een vergelijkbare positie in de rangorde in de ene discipline leidt tot een afwijzing en in een andere tot een toewijzing. Anders gezegd, als er een integrale rangorde was gemaakt was de uitkomst iets anders geweest. Of men kiest voor een integrale of voor een beoordeling per discipline is vooral een beleidsmatige keuze. Een zuiver integrale beoordeling garandeert dat de beste aanvragen gehonoreerd worden, ongeacht de discipline. Dat kan tot onevenwichtigheden leiden in het aanbod. Subsidieplafonds per discipline garanderen een minimaal subsidie voor elke discipline, ongeacht de kwaliteit van de aanvragen, zodat die ook in minder succesvolle tijden de kans heeft zich te herstellen. Daarmee wordt verzekerd dat in alle disciplines een voldoende en een voldoende pluriform aanbod aanwezig is. Dat is de reden dat het Fonds er niet voor gekozen heeft het gebruikelijke systeem van subsidieplafonds te verlaten.
Verdeling van de budgetten over de disciplines
Bij het vaststellen van de budgetten over de disciplines spelen twee overwegingen een rol. In de eerste plaats, het streven naar een zo gelijkmatig mogelijke drukverdeling, dat wil zeggen in alle disciplines wordt een zo gelijk mogelijk aandeel van de positief beoordeelden gehonoreerd. Omdat die drukverdeling vooraf nauwelijks te voorspellen is, worden daarvoor historische gegevens gebruikt. In de tweede plaats spelen beleidsmatige overwegingen een rol, met name de wens de subsidies zodanig te verdelen dat in alle disciplines sprake is van een pluriform aanbod.
Gelet op de uitkomsten kan worden vastgesteld dat de feitelijk drukverdeling zich binnen een aanvaardbare bandbreedte bevindt. Er zijn echter twee uitzonderingen: festivals en muziektheater. In deze disciplines was de druk onevenredig groot. Bij de festivals waren er terechte redenen om het budget te verhogen. Het Fonds ging er ook op goede gronden vanuit dat er extra geld voor de festivals beschikbaar zou komen. Dat bleek uiteindelijk niet het geval. Bij muziektheater is de situatie anders. Vanuit de sector is er indertijd sterk op aangedrongen een apart budget te reserveren voor deze discipline om een minimumbedrag voor deze discipline veilig te stellen. Hier wreekt zich dat een dergelijk budget ook als maximum werkt waardoor bij relatief veel goede aanvragen er ook veel zullen zijn die niet gehonoreerd kunnen worden.
Gelet op de uitkomsten kan worden vastgesteld dat de feitelijk drukverdeling zich binnen een aanvaardbare bandbreedte bevindt. Er zijn echter twee uitzonderingen: festivals en muziektheater. In deze disciplines was de druk onevenredig groot. Bij de festivals waren er terechte redenen om het budget te verhogen. Het Fonds ging er ook op goede gronden vanuit dat er extra geld voor de festivals beschikbaar zou komen. Dat bleek uiteindelijk niet het geval. Bij muziektheater is de situatie anders. Vanuit de sector is er indertijd sterk op aangedrongen een apart budget te reserveren voor deze discipline om een minimumbedrag voor deze discipline veilig te stellen. Hier wreekt zich dat een dergelijk budget ook als maximum werkt waardoor bij relatief veel goede aanvragen er ook veel zullen zijn die niet gehonoreerd kunnen worden.
Landelijke zichtbaarheid
Het Fonds Podiumkunsten streeft naar landelijke zichtbaarheid van het gesubsidieerde aanbod. Geografische spreiding, zowel naar standplaats als naar voorstellingen, is daarom een van de vier criteria waarop wordt beoordeeld. Wat betreft de standplaats, net als in de vorige ronde is tweederde van de aanvragen afkomstig uit de vier grote steden en eenderde uit de regio´s. En net als de vorige keer zijn er verschillen in de mate waarin de aanvragen konden worden gehonoreerd, zij het dat de verschillen dit maal groter zijn. In het algemeen waren nu de grote steden succesvoller dan de regio´s. Het meest succesvol waren de steden Rotterdam en Utrecht en de regio Midden. Zij zien hun aanvragen bovengemiddeld gehonoreerd. Minder succesvol waren de stad Den Haag en de regio´s West en Oost. Het gevolg hiervan is dat de spreiding wat betreft standplaats is afgenomen. Was de vorige ronde nog eenderde van de gehonoreerden afkomstig uit de regio, nu is dat een kwart. Als we kijken naar waar de voorstellingen worden gespeeld, ontstaat een heel ander beeld. Dan blijkt dat de voorstellingen goed gespreid over het land worden gegeven. Koplopers zijn de regio’s Zuid en West (Rotterdam en Den Haag niet meegerekend) en Amsterdam. Terwijl circa de helft van de aanvragen uit Amsterdam komt, wordt daarbij vergeleken ‘slechts’ 16 procent van de voorstellingen in de hoofdstad gespeeld. Het beeld is nagenoeg gelijk aan vier jaar geleden.
Culturele diversiteit
Een belangrijk aspect van het criterium pluriformiteit is culturele diversiteit. Het Fonds Podiumkunsten hecht er zeer aan dat het culturele leven de toegenomen culturele diversiteit weerspiegelt en dat mensen met een andere culturele achtergrond deelnemen aan het culturele leven; zij het als bezoeker, als maker, als werknemer of in welke rol dan ook. In vrijwel alle sectoren is het resultaat diverser dan in de vorige ronde. Er zijn enkele opvallende nieuwkomers in de dans en het muziektheater. In het theater hebben de vier cultureel diverse instellingen die de afgelopen periode een vierjarig subsidie ontvingen, zich weten te handhaven in deze ronde. Dat laat onverlet dat het Fonds van oordeel is dat de verkleuring van het aanbod langzaam gaat en dat het daarom ook voor de komende periode een urgent thema blijft.
Vitale verbindingen
Sinds de draconische bezuiniging op het Fondsbudget vier jaar geleden, heeft de sector een enorme vastberadenheid getoond om het hoofd te bieden aan de nieuwe situatie. Je zou zelfs kunnen spreken van een transitie die de sector doormaakt. Dat moet ook omdat de demografische veranderingen, het eroderen van de traditionele opvattingen over hoge en lage kunst en de opkomst van de sociale media, dwingen tot een nieuwe positiebepaling. Veel instellingen willen zich op een andere manier verhouden tot hun omgeving. Ze zoeken nieuwe allianties met derden (het aantal coproducties is opmerkelijk hoog), en er ontstaan nieuwe vitale verbindingen om zo een nieuwe actualiteit en urgentie te geven aan het aanbod. De sector heeft zich als het ware binnenste buiten gekeerd en reflecteert zelfbewust op de snelle veranderingen in de samenleving. Het beleid van het Fonds is er ook op gericht hiervoor de ruimte te bieden, enerzijds door met beleidsarme regelingen ruim baan te bieden aan de ambitie om datgene te doen waarvan de instellingen zelf vinden dat ze er goed in zijn en anderzijds door de vier criteria van de regeling nevengeschikt te laten zijn. Artistieke kwaliteit is daarmee niet langer een doel op zich, maar de impact die gezelschappen en ensembles met hun artitieke inspanningen willen bewerkstelligen staat centraal. We willen tenslotte dat al het mooie dat gemaakt wordt betekenis heeft voor de samenleving.
Henriëtte Post
directeur-bestuurder
Henriëtte Post
directeur-bestuurder